Hartstochtelijk waarnemen en willen doorgronden, interview Jannie Regnerus

29 maart 2019

Je hebt een dubbeltalent: je bent beeldend kunstenaar en schrijver. Wat ben je het meest? 

Ik ben geboren en getogen in het hoge noorden, in Oudebildtzijl. Op mijn 18e ben ik verhuisd naar Maastricht om de kunstacademie te volgen. Ik was daar als een vis in het water; het was voor het eerst in mijn leven dat ik gelijkgestemden tegenkwam. Daarna ben ik doorgestroomd naar de Rijksacademie in Amsterdam. Ik had tentoonstellingen in het Stedelijk Museum en in het Paleis op de Dam. Op mijn 24e kwam ik een hele leuke jongen tegen. We kenden elkaar nog geen drie maanden of hij kreeg een baan aangeboden in Mongolië. Ik heb er toen voor gekozen om met hem mee te gaan. Ik heb daar een fantastische, maar ook moeilijke en eenzame tijd gehad. Toen ben ik opeens begonnen met schrijven. Ik wilde alle details noteren van het vreemde in dat verre land, want ik wilde niets vergeten. Het was ook een manier om grip te krijgen op wat er gaande was. Zo heeft er langzaam maar zeker een soort kanteling plaatsgevonden. Ik teken nog veel, maar ik ben nu vooral een schrijver. 

Hoe heeft je schrijverschap zich verder ontwikkeld?  

In eerste instantie dacht ik dat je om te mogen schrijven een soort legitimatie nodig hebt, een exotisch onderwerp, iets bijzonders. Later ben ik me gaan realiseren dat het niet zozeer is waarover je schrijft, maar hoe je ergens over schrijft. Toen heeft het zich verdiept naar mijn eigen binnenwereld en ben ik romans gaan schrijven. Ik bemerkte dat mij dat naturel afging. Later heb ik daar een verklaring voor bedacht: er is een fase in mijn leven geweest, toen ik op de middelbare school zat, en ook iets later nog, dat ik stotterde. Als stotteraar bedacht ik volzinnen in mijn hoofd, die er helaas niet uitkwamen, maar wel hier bleven rondcirkelen. En bovendien, als ik dan een woord wilde uitspreken met een moeilijke beginletter, dan had ik in mijn hoofd al vijf synoniemen klaar met makkelijkere letters. Daardoor werd die woordenschat heel breed. 

Hoe komt het dat je schrijfstijl zo kleurrijk, zintuiglijk en schilderachtig is?

Dat heeft zich niet bewust voltrokken, het is iets wat zich zo voordoet. Tijdens het schrijven dienen zich opeens bijzondere associaties of metaforen aan. Verder ben ik altijd wel aan het nadenken over mijn boek. Een groot deel voltrekt zich aan de schrijftafel, maar een ander deel ook gewoon onderweg. Op intuïtief niveau valt me soms opeens iets toe. Het visuele is mijn voedingsbron. Onbevangen kijken en onbevangen observeren. Een hartstochtelijk waarnemen en willen doorgronden wat ik zie. Wat zit er allemaal achter? 

Voor Het geluid van vallende sneeuw kreeg je de Bob den Uyl Prijs  voor het beste reisboek van 2007. Het speelt zich af in Japan. Wat heb je met dat land? 

Na Mongolië dacht ik: waar zou ik zelf nog eens een jaar willen wonen? Toen heb ik me ingeschreven voor een gastatelier in Japan. Ik heb een bijzondere band met dat land. Ik kan zomaar een hele dag in zo’n zentuin op de veranda zitten. Er is daar een soort bewustzijn dat ‘mono no aware’ wordt genoemd. Dat behelst zoiets als dat je een bepaalde gevoeligheid hebt voor de vergankelijkheid van dingen. Natuurlijk is Japan ook overdreven technologisch en vooruitstrevend. Daar sluit ik me dan een beetje voor af. 

Hoe kwam je op het idee voor je roman Nachtschrijver? 

De Friese dichter Tsêbbe Hettinga, de Blindman van het boek, heb ik een paar keer mogen ontmoeten. Ik leerde hem kennen via de cineast Pieter Verhoeff, die van ons beiden een documentaire heeft gemaakt. Op Vlieland ben ik met Tsjêbbe gaan zwemmen en heb ik met hem gesproken over zijn blindheid. Pas na zijn dood ging ik erover nadenken: hoe is het mogelijk dat iemand die in de eerste twintig jaar van zijn leven nog wel kan zien, maar daarna liefst veertig jaar blind is geweest, toch zo’n visuele poëzie kan schrijven? Ik vroeg me af hoe ik daar een roman van zou kunnen maken. Ik heb geprobeerd me te verplaatsen in wat je doet als je weet dat je blind gaat worden. Ga je dan nog extra intens kijken, tekenen, heb je dan een soort museum in je hoofd? Restaurator Hannah, het personage dat ik ernaast heb gezet, moet ook door de duistere lagen op de schilderijen heen graven om de oorspronkelijke beelden en kleuren terug te vinden. 

Wat betekent natuur voor jou?

Heel veel. Ik ben opgegroeid in een gebied waar meer koeien en schapen waren dan mensen. Iedere dag was er een fietstocht naar school, 15 km heen en 15 km terug. Dat gaf mij tijd om na te denken over allerlei filosofische vragen. Het landschap is voor mij nog steeds een belangrijke plek om me met mijn gedachten te kunnen bezighouden. In de natuur voel ik me ongezien en ben ik zelf het oog.  Als het hard stormt, ga ik juist naar zee om te kijken en te voelen wat er gebeurt. Ik kijk ook graag naar het landschap als het transformeert, in de avond als het licht verandert, of in de ochtend of als het net heeft geregend. Dan wordt het een soort decor waarin allerlei verhalen zich zouden kunnen afspelen.

Ben je zelf een lezer?

Ik lees erg graag en erg veel: Japanners als Kawabata en Tanizaki en verder Herta Müller, Virginia Woolf. Stephan Enter en Connie Palmen, met name haar roman Jij zegt het. Naast mijn bed liggen altijd zo’n vijftig boeken. Bovendien kijk ik graag in kunstboeken, bijvoorbeeld over Japanse prenten of architectuur. Daarin is er ruimte die bewust leeg wordt gehouden. Dat is iets wat ik in mijn eigen boeken ook probeer aan te brengen. Sinds dit jaar worden die uitgegeven bij Van Oorschot. Ik voel me daar enorm op mijn plek en ook bij de andere schrijvers. Het zijn allemaal mensen die heel toegewijd aan een eigen oeuvre bouwen, dat zich loszingt van de waan van de dag.  

 Wil de Graaf