Marita Mathijsen over L De lezer van de 19de eeuw

26 augustus 2022

Marita Mathijsen is emeritus-hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam met als specialisme de literatuur en cultuur van de negentiende eeuw in Nederland. Zij schreef een aantal boeken over deze periode, onder andere de veelgeprezen biografie van Jacob van Lennep. Vorig jaar kwam L De lezer van de 19de eeuw uit. In dit fraai uitgegeven boek verplaatst zij zich in de boekenliefhebber van toen. Het levert een aantrekkelijke lezersgeschiedenis op vanuit een originele invalshoek.
  
Ik zocht Marita Mathijsen op in Amsterdam en legde haar enkele vragen voor.

Waar komt je fascinatie voor de negentiende eeuw vandaan? 

Marita Mathijsen: ‘Die fascinatie was er al toen ik nog heel jong was, zo’n 12, 13 jaar. Toen ontdekte ik de grote vertellers uit die tijd: Tolstoi, Dickens, Victor Hugo, Jules Verne, de gezusters Brontë, Jane Austen en voor Nederland Van Lennep. Alleen op de wereld van Hector Malot heb ik verslónden. Verder ben ik al van jongs af aan een liefhebber van de opera. Daar zitten vaak negentiende-eeuwse verhalen in. Zo is de opera Lucia di Lammermoor gebaseerd op een verhaal van Walter Scott. Ik vond de romantiek prachtig en ik had een geschiedenisleraar die heel goed kon vertellen over de invloed van de Franse Revolutie.

Tijdens mijn studie begon ik me ervoor te interesseren dat de negentiende eeuw een soort omslagpunt is geweest in het denken van de mensen. De negentiende-eeuwers werden met een andere werkelijkheid geconfronteerd. Er werd zoveel uitgevonden: je kon opeens sneller reizen dan met een paard; je was op zee niet meer afhankelijk van de wind; er kwamen medische ontdekkingen die echt iets betekenden, zoals de bacillen en het gipsverband. Sinds de verlichting vond men het belangrijk dat er meer mensen naar school gingen en leerden lezen, zodat ook zij in aanraking kwamen met cultuur. Die verandering vind ik zo fascinerend. Er ontstaat een nieuwe tijd. Veel van wat nu normaal is, de auto, het vliegtuig, maar ook de vrouwenbeweging, de afschaffing van de slavernij is in beginsel ontwikkeld in de negentiende eeuw.’    

In het voorwoord van je boek zeg je tegen ons lezers: ‘U bent een bloedverwant van de lezer uit de negentiende eeuw’. In hoeverre lijkt L op ons?

‘Het DNA van de lezer uit de negentiende eeuw zit in ons bloed. We houden allemaal van verhalen met daarin de grote thema’s van het bestaan: geboorte, dood, liefde, bezit, jaloezie en macht. We lezen graag over dingen waar we zelf mee zitten. Dat is altijd zo geweest en dat zullen we blijven doen. Het georganiseerd samen in een club over een boek praten is toen begonnen. Boeken waren duur, dus schafte een leesclub één boek aan voor alle deelnemers, die het om de beurt lazen en het daarna met elkaar bespraken. Het gezin zat ’s avonds om de enige olielamp geschaard en luisterde naar degene die voorlas uit het boek. Al is er tegenwoordig een grotere beschikbaarheid van boeken en zijn er andere mogelijkheden, zoals films en podcasts, het gaat nog steeds over vragen van het bestaan waar je niet zomaar een oplossing voor kunt vinden.’ 

Waarom leg je in dit boek zo de nadruk op de lezer?

‘Lezers zijn heel belangrijk. Als een boek niet gelezen wordt, bestaat het niet. Het is de lezer die het boek creëert. Eigenlijk is het gek dat er heel veel literatuurgeschiedenissen zijn geschreven over de schrijvers, over die ene man (en soms vrouw) die dat boek geschreven heeft, maar niet over de vele duizenden die het lazen. In mijn boek staat de beleving van de lezer centraal. Ik heb me verplaatst in het hoofd van L, de lezer, die zowel een man als een vrouw kan zijn. Ik wilde uitzoeken: Waarom vindt hij een bepaald boek zo leuk? Wat pikt hij uit die boeken op over de maatschappij? Hij verandert natuurlijk wel in de loop van die honderd jaar. De boeken die hij aan het begin van de eeuw mooi vond, bijvoorbeeld die van Tollens, spreken hem later vaak niet meer aan. De constructie om in het hoofd van de lezer te kruipen is tijdens het schrijven ontstaan. Eerst heb ik er nog aan getwijfeld of het een goed idee was, maar na overleg met mijn redacteur ben ik ermee doorgegaan.’

Je laat in je boek zien dat er een verschil is tussen de top tien bij de lezers van toen en hoe er vanuit onze tijd naar de negentiende-eeuwse literatuur wordt gekeken. Hoe verklaar je dat?

‘De negentiende-eeuwse lezers maakten inderdaad heel andere keuzes dan de geleerden achteraf hebben gedaan. De makers van literatuurgeschiedenissen vertrouwden heel erg op hun eigen smaak en sloten boeken die om andere redenen belangrijk zijn uit. Hollandsch binnenhuisje van Johanna van Woude genoot grote populariteit, maar is nu nagenoeg onbekend. De Tachtigers, die nu zo hoog staan aangeschreven, werden toen heel weinig gelezen. De Mei van Gorter kende in de negentiende eeuw maar één herdruk; de waardering daarvoor kwam pas later. Datzelfde geldt voor Couperus.’ 

Wat zegt dat over de romans van onze eeuw?

‘In onze eeuw zie je dat ook gebeuren: Wie leest nu nog Joost Zwagerman? Over Reve, Mulisch, Hermans en Wolkers wordt wel gesproken, maar men leest hen vrijwel niet meer.’  

Wat zijn jouw persoonlijke toptitels uit die tijd?

‘Dat is dan toch het werk van Piet Paaltjens, De Schoolmeester, De Genestet, Van Lennep en Gorter. De Max Havelaar is ook een schitterend boek. Truitje Bosboom-Toussaint vind ik vooral als persoonlijkheid interessant, maar ze behoort niet tot de top, want ze schrijft te geconstrueerd en laat de boodschap te veel overheersen.’

Als motto van je boek koos je voor een citaat van je dochter, de schrijfster Alma Mathijsen: ‘Elk boek is een activistische daad. Iets dat in het hoofd van de schrijver leeft is te lang alleen geweest en is een schreeuw om gehoord te worden.’ Volgens jou weet zij hiermee perfect te verwoorden wat schrijvers in die zinderende eeuw bezielde en wat lezers motiveerde om hen te lezen. Is dat wat die literatuur zo interessant maakt?

‘Schrijvers hadden toen, althans tot 1880, een enorme invloed op de maatschappij. Zoals gezegd: goede literatuur gaat altijd over het wezenlijke van de mens en snijdt die dingen aan waar mensen mee zitten. De invulling daarvan verschilt per periode. Zo worden de problemen van onze tijd aangesneden door een veelgelezen schrijfster als Lale Gül.’

Hoe gaat het met het boek waarmee je nu bezig bent, de biografie van Betje Wolff?

‘Daar ben ik tien maanden geleden aan begonnen. Betje Wolff heeft een buitengewoon interessant leven gehad en zij kon goed schrijven, met veel scherpte. Het wordt een ‘emobiografie’. Ik wil de nadruk leggen op wat zij gevoeld moet hebben toen zij door haar omgeving in Vlissingen werd buitengesloten, nadat zij er met een vaandrig vandoor was gegaan. Hoe het was om vervolgens met een dertig jaar oudere dominee te trouwen en in zijn pastorie in De Beemster te gaan wonen. Wat zij heeft ervaren tijdens haar vlucht naar Frankrijk met Aagje Deken. Over haar emoties is niet veel bekend, dus dat moet ik dan allemaal uit mijn inlevingsvermogen halen.’

Dat wordt vast ook weer een heel bijzonder boek. Het zal nog wel even duren eer deze biografie klaar is, maar het is wel iets waar wij, lezers van de eenentwintigste-eeuw, met gretigheid naar kunnen uitkijken.   

Wil de Graaf