De tienduizend dingen
Maria Dermoût
Het is haar beroemdste boek, het is wonderschoon om te lezen. Het gaat over een eiland in de Molukken (het blijkt Ambon te zijn) en speelt hoofdzakelijk op een verwaarloosde specerijentuin, waar het naar kruidnagelen en nootmuskaat ruikt. Of het een roman is? Misschien niet. Maar maakt dat uit? Als je de rust kunt opbrengen om al lezend de natuurbeschrijvingen in je op te nemen, roept het een paradijselijke wereld op van een Indonesisch eiland ergens in de eerste decennia van de vorige eeuw. Paradijselijk, hoewel de dood er prominent aanwezig is. De titel verwijst naar de zevende eeuwse Chinese dichter Ts'ên Shên: ‘Wanneer de ‘tienduizend dingen’ gezien zijn in hun eenheid, keren wij terug tot het begin en blijven waar wij altijd geweest zijn.’ Dat ‘dingen’ moet je niet al te letterlijk nemen, ook geuren, de wind, geluiden en ervaringen horen daarbij. Als je die aan het eind van je leven voor je geestesoog de revue kunt laten passeren, dan heb je je leven afgerond. Het verhaal concentreert zich op een ‘thuyn’, op de mensen die daar geleefd hebben maar in de herinnering (of is het meer?) blijven voortleven, over de al dan niet beheerste hartstochten van de levenden, vervlochten met het omringende landschap: een baai omzoomd door de overweldigende natuur. Daar is het mevrouw van Kleyntjes, Felicia, die als centraal personage meer dan vijftig jaar wordt gevolgd. De stijl is moderner dan die van Couperus en anders dan van Haasse, het is de unieke taal van Maria Dermoût.