Naar de inhoud
Lees voor

Column: Opsommingen

5 december 2024

Sinds Ruth Joos in Brommer op zee bekende thuis een schriftje te hebben waarin ze mooie opsommingen opschrijft – dat is inmiddels al weer even geleden, om precies te zijn drie jaar: het was in de achttiende aflevering en haar bekentenis deed ze toen ze het over Verzamelde verhalen van Ingeborg Bachmann had – ben ik me er meer dan daarvoor van bewust hoe vaak er ook een opsomming opduikt in literaire teksten (en elke keer als ik er een tegenkom moet ik aan Ruth Joos denken).

Er was een tijd dat ik opsommingen min of meer voor lief nam. Soms zag ik een opsomming zelfs als een hinderlijke onderbreking van een verhaal en kwam ik in de verleiding haar maar over te slaan (maar dat deed ik dan uiteindelijk toch niet, bang om iets essentieels te missen). Na de openhartigheid van Ruth Joos – ze leek zich te schamen voor het feit dat ze mooie opsommingen verzamelt – is die gedachte nooit meer bij me opgekomen. Sterker nog: sinds die bewuste aflevering van Brommer op zee sta ik altijd even stil bij een opsomming en vraag ik me af wat de schrijver met die opsomming wil.

Anders dan in een informatieve tekst is een opsomming in een roman, novelle, verhaal of gedicht zelden bedoeld om feiten op een rijtje te zetten en zo overzichtelijk mogelijk te presenteren. In een verhaal maakt een opsomming meestal deel uit van de ‘lopende tekst’, en is niet herkenbaar aan functionele of fancy opsommingstekens. Hoogstens wordt zij voorafgegaan door een dubbele punt en scheiden puntkomma’s of komma’s de woorden, woordgroepen en/of zinnen waaruit de opsomming bestaat. Maar zoals altijd bevestigen ook hier uitzonderingen de regel. In Lazuur maakt Erwin Mortier poëzie van wat eigenlijk een opsomming, is:

‘HET PICTOGRAM VOOR SCHRIJVEN drukt in het oude Mandarijns ook het lijnenspel van mineraaladers in bodemlagen uit,
calcietsporen in kiezels,
de lagen van uit zeebodem geboren gesteenten,
de constellaties van sterren,
de sporen van vogels in natte aarde,
tatoeages,
de geometrische patronen op schildpadschild;
en het geschrevene op zich:
de letteren, als een woekering van sporen en lijnen
en verbintenissen.’

Schrijvers van fictie gebruiken opsommingen dus doorgaans niet om concrete informatie te structureren of te beklemtonen. Voor hen is de opsomming een kwestie van stijl. Een manier om een tekst van ritme en cadans te voorzien. Om sfeer te creëren en een toon te zetten. Om personages en hun entourage neer te zetten. Waarschijnlijk begint Toine Heijmans zijn roman Buitendijks daarom zo:
‘Hier overzie ik mijn land, mijn water, mijn bestaan; alles wat geen einde kent. De smalle paden tussen bomen in hun dunste blad, de stranden en poelen waar ik zwem, de lente die aanwaait onder de koude hemel. De zon kan zo mooi in het zilveren water schijnen dat almaar onbekommerd stroomafwaarts gaat; de zwenkende dijken houden het amper bij.’

Opsommingen zijn heel handig als je iets wilt visualiseren. Het zijn de voorbeelden die je nodig hebt om dat wat je even daarvoor beweert, aannemelijk en voorstelbaar te maken:
Marthes spullen hadden voor niemand enige waarde. Ze hadden hun tijd gehad, zou Marthe er zelf over hebben gezegd. Tot de dag van haar val had ze goed voor alles gezorgd. Haar handen hadden zich naar de voorwerpen gevormd. Naar het heft van het mesje waar ze haar appels mee schilde, naar de dop van haar vulpen, de knop van de radio, de handgreep van haar theepot, het afwasrekje waar de stukjes plastic van afbrokkelden, de knijpers, de pollepels, de deksels van de voorraadpotten, haar kam, het blik met vogelvoer. Hoe ruimde je dat allemaal op zonder het huis met alles wat erin stond geweld aan te doen? Hoe nam je de juiste beslissing?’

In dit fragment uit de novelle Rimpeling combineert Bibi Dumon Tak verschillende functies van de opsomming. Om te voorkomen dat die opsomming eentonig wordt, wisselt ze woorden, woordgroepen en zinnen af.
Hoewel een opsomming zich redelijk makkelijk laat definiëren: ‘rij, lijst, ceel’ (Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal) of, meer toegespitst op het literaire gebruik: ‘een syntactisch-lexicale figuur, het achter elkaar noemen van meer dan twee bestanddelen of eigenschappen van een geheel’ (Groot retorisch woordenboek van Paul Claes en Eric Hulsens), is de ene opsomming de andere niet. En ze zijn ook niet allemaal mooi, er zullen er meer zijn die het schriftje van Ruth Joos niet halen dan wel.

De meest uitgebreide opsomming die ik de afgelopen tijd is Zelfportret van Édouard Levé. Levé houdt zich in dit zelfportret aan de feiten: hij somt van de eerste tot de laatste bladzijde op wat hij is, doet, voelt, kan en vindt. Een willekeurig voorbeeld:
‘In Parijs fiets ik. Ik verplaats me niet op rolschaatsen. Ik heb een dubbele kin. Ik draag geen zwarte sokken bij een short. Ik trek geen wollen trui aan als mijn nek nat is. Ik zal een cursus parapente volgen. Ik vergeet televisie te kijken. Ik heb geen lievelingsboom, -zanger, -vriend, -broek, -dessert. Ik draag arbeiderskleding. Als ik met zelfmoordneigingen over een balkonrand leun, word ik door hoogtevrees gered.’
(vertaling: Katrien Vandenberghe)

Daarmee schreef Levé in de traditie van Oulipo, schrijvers die zichzelf dwongen om in een vooraf bepaald format te schrijven.
Eén van hen – Georges Perec – schreef de mij meest dierbare opsomming: Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs. Die plek in Parijs is de Place Saint-Sulpice. Perec zette zich drie dagen in een café aan het plein om zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven wat hij zag:

‘Een half volle 96 rijdt voorbij
Er gaan nog meer lichten in het café aan.
Buiten is de schemering in volle gang
Een 63 rijdt voorbij hij is vol
Een man loopt voorbij terwijl hij zijn solex
voortduwt
Een 70 rijdt voorbij hij is vol
Een 96 rijdt voorbij hij is half vol
Er komen extra verse eieren voorbij van NB
Het is vijf voor zes
Uit een blauw busje heeft een man een steek-
wagentje gehaald. Hij heeft het volgeladen met
schoonmaakmiddelen en het vervolgens naar de
Rue des Canettes gereden. Buiten zijn de gezich-
ten haast niet meer te onderscheiden
De kleuren vervloeien met elkaar: zelden ver-
lichte grauwheid.
Gele vlekken. Rode schitteringen.’
(vertaling: Kiki Coumans)

En zo gaat zijn bedrieglijk eenvoudige uitputtende beschrijving nog even door.

 

 

Liliane Waanders (1963) is (literair) journalist en programmamaker. Zij interviewt inmiddels al meer dan dertig jaar schrijvers op podia, is betrokken bij Biografieportaal, schrijft voor Awater en de Poëziekrant en onderhoudt een eigen literaire website: hanta.nl

op de hoogte blijven?

Schrijf je in op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand de leukste lees- en luistertips in je mailbox! Je e-mailadres wordt alleen gebruikt voor het versturen van onze nieuwsbrief en niet gebruikt voor andere doeleinden.

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.