Naar de inhoud
Lees voor

COLUMN: Echt nep en een illusie verstoord

Het was een van de eerste manuscripten die ik bewust bekeek, dat van Alice’s Adventures under Ground van Lewis Carroll. Het lag uitgestald in een vitrine in de British Library, toen nog gehuisvest in het British Museum. Er lagen meer ‘kladversies’ van klassieke boeken van beroemde schrijvers te kijk, maar bij Alice’s Adventures under Ground – de voorloper van Alice in Wonderland; het handschrift van Carroll met zijn eigen tekeningen - kon ik me toen het meeste voorstellen. Vandaar waarschijnlijk dat die titel is blijven hangen.

Ik weet nog dat ik onder de indruk was – en nu heb ik het over de hele verzameling tentoongestelde manuscripten: dichter dacht ik een schrijver niet te kunnen naderen. Een kant-en-klaar boek mag dan zijn gedachtengoed bevatten, maar via een manuscript zie je hem aan het werk. Een manuscript is work in progress. Je ziet een tekst groeien en vorm krijgen. En de schrijver nadenken. Opties overwegen. Knopen doorhakken. Weer op zijn schreden terugkeren.

Na Alice’s Adventures under Ground heb ik nog heel vaak naar uitgestalde manuscripten staan kijken (en heb ook wel eens zo’n manuscript in handen gehad om het nader te bestuderen). Soms ging het om dikke pakken beduimeld papier, soms om een enkel velletje.
Het Literatuurmuseum/Kinderboekenmuseum in nu nog Den Haag – het museum verhuist in 2025 naar Utrecht – is een plek waar ze heel veel manuscripten hebben en ook regelmatig tentoonstellen. Ik heb er daar al heel wat gezien, dacht ik. Want na het lezen van Het warenhuis van de literatuur: een liber amicorum voor Aad Meinderts twijfel ik. Aad Meinderts nam vorige week afscheid als directeur van het museum en kreeg bij die gelegenheid Het warenhuis van de literatuur aangeboden. Een groot aantal schrijvers en dichters leverde een bijdrage aan het boek. Twee van hen refereerden heel expliciet aan het belang dat het museum hecht aan manuscripten. Liefst nog manuscripten waaraan af te lezen is dat het om nog niet definitieve versies van een werk in wording is.

Jean-Pierre Rawie schreef in een stuk dat ‘Manuscript’ heet: ‘Voor de uitstalling wilde de toenmalige directie gaarne een handgeschreven gedicht van mij hebben, liefst met enige doorhalingen en correcties. Nu bewaar ik geen kladversies, maar ik ben de beroerdste niet, dus ik heb het manuscript van een sonnet geleverd met een paar expres gemaakte fouten erin, die ik had doorgestreept en verbeterd; waar “meedogenloze” moest staan, had ik “genadeloze” geschreven, doorgestreept en er alsnog “meedogenloze” boven gezet &c. Zo konden bezoekers zien hoe een dichter werkt, en voldeed het Museum aan zijn educatieve functie.’

Ik denk niet dat ik die ‘uitstalling’ gezien heb, maar als Rawie bereid was het museum tegemoet te komen, zullen andere schrijvers dat ook wel geweest zijn.
Als ik het gedicht ‘In de kamers en receptieruimtes van de Nederlandse literatuur’ dat  Nachoem M. Wijnberg bijdroeg aan de bundel, lees – en dan met name deze passage:

‘[…]
Maar als ik een aantekening op papier maak
scheur ik het vel uit het kladblok en gooi het weg als ik er iets
of niets mee gedaan heb. Het enige wat ik nog heb
zijn schriften die ik op reis meeneem en die ik pas
weggooi als ze bijna vol zijn
en alle aantekeningen doorgestreept. Kan ik niet beginnen
aantekeningen te maken
voor wat ik allang geschreven heb? Denk ik dat er een
museum is dat díé aantekeningen wil hebben?
[…]’

dan zie ik heel soort type documenten ontstaan.

De kans is dus groot dat niet alle manuscripten die ik in de loop van mijn leven gezien heb, waren waarvoor ik ze hield. Namelijk de authentieke weerslag van werk in wording. Ik ben waarschijnlijk meer dan eens willens en wetens voor de gek gehouden (en dan heb ik het niet over die keren dat er een facsimile in de vitrine lag zonder dat dat vermeld werd). De vraag is: door wie? Als ik afga op wat Rawie en Wijnberg schrijven in elk geval door schrijvers die op bestelling leverden. De volgende vraag is: wist de tentoonstellende instantie dat het om voor de gelegenheid gemaakte manuscripten ging? Als het antwoord ‘nee’ is, treft die organisatie geen blaam (maar is zij wellicht wel wat naïef geweest). Als het antwoord ‘ja’ is, zou ik dat uitermate laakbaar vinden. Er zijn genoeg authentieke voorbeelden voorhanden om de schrijverspraktijk te illustreren.

Zo zie je maar dat je geen kunstmatige intelligentie nodig hebt om iets te maken dat voor echt en authentiek door kan gaan, maar ‘echt nep’ is. De vraag is alleen of de schrijvers in kwestie dat ook zo zien.

Een column door Liliane Waanders