Naar de inhoud
Lees voor

Eén boek, drie tentoonstellingen en een film

Het begon met 1000 jaar vreugde en verdriet, de autobiografie van Ai Weiwei, die we lazen in onze Haagse Senia-leesclub kunstgeschiedenis. Dat leidde tot een bezoek aan drie tentoonstellingen, wat weer aanleiding gaf tot het zien van een film over Elsa von Freytag. Rode draad bij dit alles: de steeds weer opduikende Marcel Duchamp.

In 1000 jaar vreugde en verdriet verweeft de auteur zijn autobiografie met het levensverhaal van zijn vader, dat op zijn beurt weer nauw verbonden is met de geschiedenis van het moderne China. Ook die geschiedenis komt uitgebreid aan bod. Daarnaast is het boek een verslag van de wordingsgeschiedenis van de kunstenaar Ai Weiwei.
Op bladzijde 205 duikt ineens Marcel Duchamp op, als Ai Weiwei in 1981 in het Philadelphia Museum of Modern Art onder andere een fietswiel op een houten krukje ziet. “Ik werd zo in beslag genomen door deze stukken dat de naam van de kunstenaar me ontging en pas later zou het tot me doordringen hoe belangrijk hij voor me was”. En op bladzijde 229 lezen we “Het was Duchamps werk dat meteen mijn aandacht had getrokken in het Philadelphia Museum of Modern Art toen ik net in Amerika was aangekomen, en het was zijn nadruk op kunst als een intellectuele in plaats van alleen een visuele ervaring die een levenslange inspiratiebron voor me zou zijn. Zijn interesse in gewone voorwerpen, de readymade, werkte toen al door in mijn eigen artistieke werk.” Geïnspireerd door Duchamp, o.a. diens befaamde urinoir, is Ai Weiwei de hele wereld steeds meer als een readymade gaan zien. ‘De werkelijkheid creëert grotere mogelijkheden voor mijn kunst, en dit besef is de bron van mijn zelfvertrouwen.’
Als Weiwei in China in de gevangenis zit, spreekt zijn ondervrager Xu zich ook uit over Duchamp. Xu vindt Ai Weiwei geen slecht mens, maar wel een onruststoker. Ai Weiwei schrijft: ‘Alles wat ik deed was (aldus Xu) als het erop aankwam een vorm van dadaïsme. Culturele ondermijning was mijn specialiteit. Duchamp was ook een destructieve knaap geweest’. (blz. 401)

Uiteraard gingen we naar In Search of Humanity, de grootste overzichtstentoonstelling van het werk van Ai Weiwei tot nu toe, die van 30 september 2023 tot en met 3 maart 2024 te bezichtigen was in de Kunsthal in Rotterdam. Lopend door de zalen zagen we talloze voorwerpen of voorwerpcombinaties – een oude vaas met CocaCola-logo, een cilinder van aan elkaar gemonteerde fietsen, een kubus van samengeperste theebladeren, een ‘druiventros’ van oude houten krukken, een aan het plafond gemonteerde slang van rugzakjes, vloeren gevuld met gewapend staal of porseleinen zonnebloempitten, een paar handboeien in een vitrine, in marmer nagemaakte dagelijkse voorwerpen als een deur of fauteuil. De werken weerspiegelen Ai Weiwei’s zorgen over de vernietiging van tradities en cultuur in het moderne China, het verdwijnen van traditioneel vakmanschap, de opkomst van consumentisme (Made in China), de staat van onvrijheid en corruptie in zijn land. Oude cultuur wordt gepresenteerd ofwel in de vorm van vernietiging (scherven van oude vazen), ofwel symbolisch (een vloer met miljoenen porseleinen zonnebloempitten; een kale boom opgebouwd uit oude boomstronken) ofwel door objecten te veranderen (oude tafels verzagen en als kunstvoorwerp in elkaar zetten).
Duchamp als alom aanwezige inspiratiebron dus. De overeenkomst bestaat ook uit hun beider verzet tegen culturele autoriteit. Duchamp verzette zich tegen de bijna sacrale status van de kunst zo rond 1915, en stelde daar alledaagse voorwerpen als kunst tegenover. Weiwei heeft naar eigen zeggen een instinctief verzet tegen culturele autoriteit, wat zich o.a. uit door zijn opstandigheid jegens de zelfvoldane, elitaire neigingen van het Museum of Modern Art in New York en zijn afkeer van de Biënnale van Venetië. Verzet was dus voor beide kunstenaars een inspiratiebron.
Toch zijn er ook grote verschillen tussen Duchamp en Weiwei, die zowel in het boek als in de tentoonstelling naar voren komen. Zo hecht Weiwei ook belang aan esthetische schoonheid, iets wat voor Duchamp niet belangrijk was. En terwijl Duchamp politiek geen stelling nam is Weiwei een bij uitstek geëngageerd kunstenaar. Voor Ai Weiwei vormt het verleden, met haar overgeleverde schatten in de vorm van traditionele gebruiksvoorwerpen en cultuurschatten, een onuitputtelijke inspiratiebron voor zijn werk, terwijl het verleden voor Duchamp eerder een reden voor spot was (zie bijvoorbeeld zijn Mona Lisa met snor). Ook draait het bij Ai Weiwei altijd om het zoeken naar betekenis en duiding; Duchamp was daar in het geheel niet in geïnteresseerd.

Na Rotterdam togen we naar Brussel. In Bozar was van 15 september 2023 tot 7 januari een overzichtstentoonstelling van de Spaanse autodidactische kunstenaar Antoni Tàpies (1923-2012) te zien. Tapies was met meer dan 9000 werken buitengewoon productief, en vooral bekend door zijn materieschilderijen. Hout, honing, vernis, verf, zand, diamantpoeder, alles werd gebruikt. Midden in één van de zalen zagen we ineens, te midden van al die schilderijen, als vreemde eend in de bijt, een vitrine met een stapel borden. De zaaltekst vermeldde:
‘In de zoektocht naar het verbreden van het begrip “realisme” die hem op dat moment in de ban hield, vond hij aansluiting bij het gedachtegoed van Marcel Duchamp, die hij persoonlijk kende. Door herkenbare, vaak versleten en banale voorwerpen toe te voegen, kwam hij dichter bij de concrete, materiële werkelijkheid en deed hij het begrip “voorstelling” verder wankelen. Sommige werken, zoals “Pilar de plats (Stapel borden)” bevatten verwijzingen naar de politiek.’ Een bereidwillige suppoost legde uit dat de 21 borden verwijzen naar 21 politieke gevangenen van Franco, waaronder Tàpies zelf.
Ook hier had Duchamp zijn invloed weer doen gelden…

In Museum Voorlinden in Wassenaar was van 14 oktober 2023 tot 25 februari 2024 de tentoonstelling Bilderstreit van Anselm Kiefer te bewonderen, leerling van Joseph Beuys, die op zijn beurt een groot bewonderaar van Duchamp was. In één zaal is de invloed van Duchamp en Beuys duidelijk zichtbaar. Een palm met een soort kroon of halo erboven is in een glazen kast gezet (‘Ave Maria’). In een tweede vitrine staat een installatie van letterkasten uit een drukkerij (‘De ontbrekende letter’). Een derde vitrinekast toont een stapel fietswrakken op een berg gestapelde stenen met een rotsblok erboven (Der Walkürenrit’). Ook een stapel oude, verroeste, op elkaar gestapelde rolstoelen en bladerslierten boven een weegschaal zijn als kunstwerken in vitrines geplaatst. Voorwerpen worden uit hun oorspronkelijke context gehaald, in ongebruikelijke combinaties met elkaar gecombineerd, die andere associaties of betekenissen oproepen.
Drie kunstenaars, alle drie op hun eigen wijze beïnvloed en geïnspireerd door Marcel Duchamp, wiens urinoir (The Fountain) door sommige kunstkenners als het belangrijkste kunstwerk van de 20 eeuw wordt beschouwd. Maar was dat urinoir wel van Duchamp?
Om daar achter te komen gingen we, ter afronding van ons rondje Marcel Duchamp naar ‘Alreadymade’, een film van Barbara Visser. Die film toont aan dat het befaamde urinoir niet door Duchamp is ingezonden. Het urinoir zat niet eens in de toenmalige collectie in de showroom van J.L. Mott Ironworks op Fifth Avenue in New York. Duchamp had het daar volgens eigen zeggen gekocht, maar dat was onmogelijk. Je kon er wel spullen bestellen, maar alleen als bedrijf. Vissers film brengt een brief uit 1917 in beeld van Duchamp aan zijn zus, waarin hij letterlijk schrijft dat hij het urinoir niet heeft ingezonden. Die brief is pas in 1982 boven water gekomen. Duchamp kon tot zijn dood in 1968 doodleuk beweren dat hij het wél had gedaan, erop vertrouwend dat niemand die brief kende of hem ooit zou ontdekken.
Het was al eerder gesuggereerd, maar na de film van Visser weten we het zeker: Barones Elsa Von Freytag-Loringhoven, een vriendin van Duchamp uit Philadelphia, was verantwoordelijk voor de inzending. Deze bijzondere vrouw, in haar tijd al een levend kunstwerk, levend aan de rand van de armoede, was verliefd op Duchamp, ze kenden elkaar goed. Uit opgedoken correspondentie blijkt dat ze Duchamp wanhopig heeft verweten te hebben gelogen over de inzending van het urinoir. Het signeren van het urinoir met R.Mutt is een verwijzing naar de persoonlijke situatie van Von Freytag: R.Mutt=Armut=armoede. Von Freytag diende in 1918 een ‘loodgieterswerk’ in bij de Armory Show in New York, lang toegeschreven aan Morton Schamberg, haar toenmalige vriend, maar inmiddels officieel erkend als gezamenlijk werk van Schamberg (de monteur) en Von Freytag (de bedenker). Het werk heette ‘God’ en had de vorm van een gietijzeren sifon, omgekeerd bevestigd op een houten verstekbak; ditmaal werd het wel tentoongesteld en veroorzaakte het vanwege het blasfemische karakter direct een grote rel.

Conclusie na één boek, drie tentoonstellingen en een film? Ai Weiwei heeft zijn zelfvertrouwen ontleend aan Duchamp. Sindsdien kon hij de wereld van de alledaagse voorwerpen als bron voor zijn kunst nemen. Zonder Duchamp geen Ai Weiwei. Kiefer is raadselachtig, het is zoeken naar de betekenis van zijn werken. Hij gebruikt net als Duchamp veel rare titels en alledaagse voorwerpen in zijn kunst. Tapies is vooral een materieschilder die verf mengt met dikke lagen stof en symbolen of tekens in zijn schilderijen aanbrengt. Zijn stapel borden die verwijst naar politieke gevangenen is het meest Duchamp-achtige werk. In alle drie de tentoonstellingen herkennen we grote kunstenaars die op een vrije en eigenzinnige manier werken. Die vrijheid is in feite door kunstenaars als Duchamp en Beuys mogelijk gemaakt, twee helden uit de jaren zestig; Duchamp werd in die jaren herontdekt en Beuys was de ‘coming man’ met een vergelijkbare aanpak. Door hen raakten mensen er langzaam aan gewend dat alles kunst kon zijn. En helemaal aan de basis van die metamorfose in het denken over kunst, stonden het urinoir en het loodgieterswerk ‘God’ van Elsa von Freytag-Leringhoven.

Maar was het urinoir kunst? Veelzijdig kunstenaar en winnaar van de Turner Prize 2003 Grayson Perry bedacht een test om te bepalen of iets kunst is: zet het werk bij het grofvuil. Wordt het werk door een voorbijganger meegenomen (hé, wat een prachtig object!) dan is het kunst. Helaas zal het urinoir deze test niet doorstaan. Dus toch geen kunst? En de stapel borden van Tàpies ook niet? En de bladerslingers van Kiefer boven de weegschaal ook niet? We zien ze al met een reuzenzwaai in de kliko verdwijnen. Wel zonde, maar ideeën leven voort, die kan je niet weggooien. De vrijheid van de kunstenaar is door het urinoir alomvattend geworden.

De Haagse Kunstjongens, Gerard van der Bijl en Frank Hendriks