Raoul de Jong (1984) schreef voor Vrij Nederland, het Parool en NRC Handelsblad en publiceerde acht boeken. Voor zijn debuut ontving hij de Dick Scherpenzeelprijs. In 2013 verscheen ‘De grootsheid van het al’, dat werd onderscheiden met het beste Rotterdamse Boek. Zijn boek ‘Jaguarman’, dat in 2020 verscheen, werd o.a. genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. In 2022 ontving hij de Anna Blaman Prijs voor zijn hele oeuvre. Dit jaar schrijft hij het Boekenweekessay.

Ik had bij het lezen van dit boek het gevoel dat het een noodzaak voor jou was dit boek te schrijven. Klopt dat?

“Niet vanaf het begin. Mijn uitgever wilde heel graag dat ik een boek schreef over mijn Surinaamse roots. Dat hoefde van mij niet echt, totdat ik het boek van Anton de Kom (‘Wij slaven van Suriname’) ontdekte. Toen ik dat boek gelezen had, voelde ik de noodzaak. Hij is voor mij een held en eigenlijk zou hij voor ons allemaal een held moeten zijn. Hij is één van die mensen die zijn stem

heeft gebruikt om het verhaal van de slavernij te veranderen. Zijn eigen leven is daardoor heel moeilijk geweest. Het is een groot verhaal dat ik niet kende en bijna niemand in Nederland. Ik wilde dat verhaal in mijn boek vertellen.”

Het boek gaat over jouw zoektocht naar je vader, naar je wortels, naar de jaguarman, naar wie je zelf bent. Wil je daar iets over vertellen?

“Ik wilde geen boek schrijven over mijn vader. Ik had nooit over die zoektocht verteld als het niet een ander groter doel had gediend. Ik wilde vertellen over de geschiedenis van Suriname, wat ook de geschiedenis van Nederland is, een hele donkere geschiedenis. Ik wilde begrijpen hoe het mogelijk is dat de dingen daar gebeurd zijn. Ik wilde een ode brengen aan al die schrijvers die vóór mij hierover schreven en niet gelezen werden. Ze werden doodgezwegen, soms verbannen uit hun geboorteland of in de gevangenis gezet. Ik wilde die mensen in dit boek laten praten.

Ik wilde de duisternis in het gezicht kijken, maar ik wilde ook dat ik uit zou komen bij het licht aan het einde van het boek. Dat als je als lezer het boek zou dichtslaan en blij was met het leven. Het boek moest ook vrolijk zijn en uitdragen dat iedereen, net als de jaguarman, de kracht heeft om dingen te veranderen.

Het boek moest geen studieboek worden, maar een spannend verhaal, een soort detective. Ik heb daarvoor de briefvorm gekozen; ik schrijf aan mijn voorvader, de jaguarman. Ik ga op zoek naar een familievloek en ik wil weten of het echt mogelijk was je te veranderen in een jaguarman.”

Hoe kan het dat de geschiedenis van Suriname voor de meesten van ons zo onbekend is gebleven?

“Op de een of andere manier is deze kennis bedreigend. De verhalen zijn daarom bij ons weggehouden. In Amsterdam, bijvoorbeeld, is gebouwd met het geld dat in Suriname is verdiend. Onze Nederlandse bank heeft geld verdiend met de slavernij. Mijn familie was eigendom van die bank. Op heel veel verschillende manieren heeft wat in Suriname is gebeurd, invloed gehad op ons leven. Je hebt de geschiedenis nodig om te weten in wat voor wereld wij leven.”

Er is op dit moment veel aandacht voor de slavenhandel (slavernij museum, excuses van Rutte). Heeft jouw boek bijgedragen denk je aan het groter worden van de aandacht hiervoor?

“Dat zou heel mooi zijn. Ik weet niet of het echt dingen heeft veranderd in het grote debat. Ik weet wel dat dit boek voor veel mensen veel heeft betekend en dat het ze in contact heeft gebracht met een geschiedenis die ze nog niet kenden. Er wordt regelmatig gesproken over de slavernij, maar het zijn vaak korte items in een radioprogramma of een klein artikel in de krant. Ik heb er zeven jaar over gedaan om deze geschiedenis te begrijpen en het boek te schrijven. Als je mijn boek hebt gelezen begrijp je beter hoe het echt is gegaan.

Er is zoveel gebeurd sinds dit boek is uitgekomen. Wat voor mij het meest fantastisch was, was mijn toespraak voor de familie van Anton de Kom in de Nieuwe Kerk in Amsterdam vorig jaar. Anton de Kom kreeg een schrijverssteen, net als andere grote schrijvers die ook gehad hebben (Joost van den Vondel, P.C. Hooft, Multatuli, Hella Haasse). De familie van Anton de Kom had mij gevraagd een toespraak te houden bij de onthulling van de steen. Dat was voor mij echt een moment waarop ik voelde: ik heb iets goed gedaan. De familie van Anton heeft mijn boek gelezen en begrepen waarom ik het wilde schrijven.”

Je zegt in je boek dat je van je vrijpostigheid af wilde komen in Suriname. Wat bedoel je daarmee? En is dat gelukt?

“Nederlanders in het algemeen, weten wat ze willen en vragen wat ze willen vragen. Ze hebben doelen en gaan daar achteraan. Dat drammerige, dat vinden Surinamers vrijpostig. Daar gaat het leven rustiger. De mensen staan meer open voor het moment, zijn niet zo bezig met waar ze naar toe moeten, geven zich over aan wat er op dit moment gebeurt. Ik had allemaal vragen waarop ik antwoorden zocht, maar als ik mijn vragen stelde, kreeg ik mijn antwoorden niet. Ik moest leren op een andere manier mijn antwoorden te vinden. En dat was gewoon me overgeven op dat wat op mijn pad kwam, geloven dat wat ik zocht vanzelf wel op mij af zou komen. Dat is uiteindelijk gelukt, anders had ik dit boek niet kunnen schrijven”.

‘Als we onze verbinding met de natuur durven te heropenen vinden we uiteindelijk onze eigen jaguarkracht’ zeg je in je boek. Wat bedoel je hiermee?

“Ik ben in totaal zes maanden in Suriname geweest. Ik heb daar gezien hoe mensen met de natuur omgaan. Met de natuur bedoel ik niet alleen de bomen en de dieren, maar ook de mensen. In de winti religie wordt gezegd: ‘Alles is anana, de heiligheid van het leven.’

In mijn Nederlandse familie hebben we mijn opa, toen hij vergeetachtig begon te worden, in het bejaardenhuis gestopt. Niemand van ons wilde dat, maar we hadden geen tijd om ons met hem bezig te houden. In Suriname zou opa bij de familie zijn blijven wonen. Daar neemt men de tijd om gewoon mens te zijn, tijd voor je gezondheid, zowel lichamelijk als psychisch. Niet meedoen met de race tegen de klok die ik hier voel. De komende drie maanden zit ik vol en ben ik alleen maar aan het rennen. Ik las ergens wat een oude inheemse medicijnman eens gezegd heeft: ‘Jullie willen allemaal meer, meer, meer, maar dat zorgt er eigenlijk voor dat jullie allemaal slaven zijn geworden. Wij nemen genoegen met een hut in het bos en dat betekent dat we tijd hebben om dutjes te doen, om een mens te zijn.’ Ik moet daar vaak aan denken, in die verbinding met de natuur zit onze (jaguar)kracht.”

Je noemt jezelf een dansende schrijver?

“Schrijven is voor mij ploeteren. Schrijven hangt heel erg samen met dingen die niet persé leuk zijn. Dit was zeker het geval bij het schrijven van ‘Jaguarman’, maar het is vaak zo. Het is een poging dingen die zwaar en donker zijn tot me te nemen, om te spitten en om te woelen totdat ik het op zo’n manier heb gerangschikt dat het wel licht is en mooi. Dat gaat bij mij de hele tijd door. Ook als ik op een feestje ben met andere mensen en ik praat over andere dingen, is er altijd een klein stukje in mijn hersenen dat die puzzel aan het oplossen is. En met dit boek heeft het dus zeven jaar geduurd om die puzzel op te lossen. Het was best zwaar. Ik voelde het in mijn hele lichaam, in mijn schouders, in mijn nek; ik had spierpijn. Dansen is voor mij een manier om te stoppen met denken en gewoon even alles los te schudden en even vrolijk te zijn.”

Er staan veel geschilderde portretten in je boek van de mensen waarover je schrijft. Kun je er iets over vertellen?

“Anton de Kom was de eerste die ik zelf geschilderd heb. Niet voor het boek, maar voor mezelf. Het was een manier voor mij om, net als dansen, even iets anders te doen. Ik ben dat blijven doen en op een gegeven moment hingen de portretten boven de schrijftafel. Ik keek ernaar terwijl ik schreef. Ik bedacht toen het boek bijna af was, dat het mooi zou zijn de portretten in het boek op te nemen. Zo werd het boek een soort tempel voor die schrijvers.”

Je hebt het Boekenweekessay geschreven, dat 10 maart bij het begin van de Boekenweek verschijnt. Het thema is : Ik ben alles. Kun je er al iets over vertellen?

“De ‘ik’ van ’Ik ben alles’, moet niet gezien worden als ‘Ik ben al alles, ik hoef niets meer.’ Ik ben ooit in mijn eentje van Rotterdam naar Marseille gelopen (beschreven in ‘De grootsheid van het al’ 2013) en werd door allerlei mensen geholpen. Wat ik aan het einde van de reis begreep was dat je de ander nodig hebt, dat de ander niet je vijand is, maar je grootste vriend. In je eentje ben je maar een klein stipje, maar als je lacht naar mensen, wordt alles om je heen zo groot als de hele planeet zelf. Daar moest ik aan denken bij dit thema. Je bent niet alles, je wordt alles, door de deur achter je dicht te trekken, naar buiten te gaan, een praatje te maken met wie dan ook, hoe iemand er ook uit ziet, dan word je meer dan jezelf bent. En als je dat maar blijft doen, word je zo groot als alles. Kun je het leven dansen.

Ik ben nog op zoek naar een outfit voor het boekenbal. In Suriname heb je kleding die verschillende boodschappen doorgeven. Waarschijnlijk laat ik het maken van de stof ‘alla kondre pangi’ met regenboogkleuren, ter viering van alle culturen en alle mensen.”

Ria Hullegie

LEESWIJZER

Jaguarman. Mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden >